Robert Cray: Plezier in de blues

Op 20 juli 2012 interviewde ik Robert Cray op de tussenverdieping van het American Hotel in Amsterdam. Terwijl toeristen met rolkoffertjes langs ons zitje liepen, sprak hij over het nieuwe album Nothin’ But Love van de Robert Cray Band, dat later die zomer uit zou komen, over zijn muzikale invloeden en zijn liefde voor muziek. Een begenadigd verteller, die voordeed hoe zijn ouders dansten en hij als klein jongetje boven aan de trap heimelijk naar hen zat te kijken. Hij neuriede als zijn grote idool Howling Wolf. Een prettig gesprek met een hartelijke, breedlachende, innemende bluesmuzikant.


Waar komt je liefde voor muziek vandaan? Werd er veel muziek gespeeld in huize Cray? “Ik ben opgegroeid in muziek. Mijn vader luisterde naar Ray Charles, Sarah Vaughan and John Lee Hooker. Mijn moeder draaide Bobby Bland, Sam Cooke en Jacky Wilson. En op zondag luisterde mijn vader naar gospelgroepen, zoals the Swan Silvertones en the Dixie Hummingbirds. Er was altijd muziek in huis.”

Heeft het feit dat je als kind op verschillende plaatsen woonde daar ook invloed op gehad? “Zeker. Mijn vader zat in het leger, dus zijn we een aantal keer verhuisd in mijn jeugd. Toen we in Duitsland woonde, in München, luisterden we naar de Armed Forces Radio Network en kochten mijn ouders veel platen. We hadden een enorme Gründig stereoset, zo’n buffetmodel met de radio in het midden, een draaitafel aan een kant en een taperecorder op de andere kant. Mijn ouders waren twintigers, draaiden singeltjes en dansten de twist. Als kind lagen wij in bed en luisterden naar de muziek, terwijl we wisten dat we moesten slapen. Toen we uit Duitsland terug keerden woonden we een tijdje in de staat Washington en luisterden we naar de locale bands, zoals Merrilee Rush and the Turnabouts. Daarna woonden we in Virginia, en daar was weer een hele andere muziekscene. Iedere streek in de Verenigde Staten had in de jaren zestig zijn eigen muziekstijl en locale zenders draaiden locale muziek. Doordat ik als kind op verschillende plekken woonde en later veel heb rondgereisd, heb ik kennis gemaakt met verschillende locale muziekstijlen. Ik hou van veel soorten soul en blues en speel met mensen die dat ook doen. De muziek die we maken is een samenraapsel. Wij vallen niet echt in een soort muziekstijl.”

Voor Nothin’ But Love hebben jullie samengewerkt met de rockproducer Kevin Sherley (o.a. Aerosmith, Iron Maiden, Rush, Slayer). Hoe was het om met hem een plaat op te nemen? “Ik kwam door onze platenmaatschappij in aanraking met Kevin. Zij hadden eerder met hem samengewerkt en stelden voor dat we om de tafel gingen zitten. Zijn aanpak sprak mij erg aan: snel werken en het gevoel in de opnames houden. De band werk live in de studio, dus die energie willen we ook op de plaat vastleggen. Je wil een nummer het liefst in een take op de band hebben en zeker niet meer dan drie takes gebruiken. Zo houd je de energie in je muziek en speel je een nummer niet dood. Zijn reputatie als rock producer kende ik en Kevin liet mij werk horen dat hij met John Hiatt had gemaakt. Ik heb een aantal maal met John samengewerkt en vertrouw op zijn oordeel. Bovendien had ik het laatste album zelf geproduceerd. Maar met twee bandleden die zelf producer zijn, toetsenist Jim Pugh en drummer Tony Braunagel, die steeds over mijn schouder meekeken, was dat niet gemakkelijk. Nu moesten we ons allemaal gewonnen geven en lieten we het Kevin doen. Hij heeft fantastisch werk geleverd, wist precies wat hij wilde vangen. Toen hij de nummers voor de eerste keer hoorde had hij een goed idee over welk tempo het beste bij elk nummer paste en deed goede voorstellen voor de arrangementen. Ik ben erg tevreden met het resultaat.”

Hoe is de plaat tot stand gekomen? “Afgelopen winter had de band een periode vrij en hebben we onze nummers geschreven. In februari hebben we een korte tour van twaalf dagen gemaakt en daarna zijn we direct een week gaan repeteren voor de nieuwe plaat. Dat was het moment dat iedereen zijn nieuwe nummers kon laten horen. Aansluitend zijn we met Kevin in de studio gaan opnemen. Dat werkte goed, de band was up to speed en ingespeeld door de optredens. We hadden lol. Dat is voor ons belangrijk. Als je het goed met elkaar kan vinden, kan je elkaar ook vertellen wat er nodig is om een nummer beter te maken. We zijn open en eerlijk tegen elkaar en kunnen veel lol maken. Tot het te grappig wordt en de producer ingrijpt en roept dat er weer gewerkt moet gaan worden.”

De nummers zijn rijk aan beelden, als kleine verhalen. “De plaat is een mix geworden. Ik weet dat sommige nummers persoonlijk zijn. Maar de nadruk ligt op een verhaal vertellen, een plaatje schilderen. Zelf schrijf ik mijn nummers tussen de tournees in. Dan ben ik het meest ontvankelijk. Ik ben niet de persoon die ’s morgens aan tafel gaat zitten en zich voorneemt: vandaag schrijf ik een nummer. De meeste nummers ontstaan als ik gitaar speel en een zin in mijn hoofd opkomt. Vaak begint het met de melodie en schrijf ik daar de tekst op. Maar soms, als ik geluk heb, dient het verhaal zich aan en schrijf ik de tekst en de melodie in een keer. Maar dat is zeldzaam. Meestal duurt het wel even voor een nummer helemaal klopt. Dat is ook de manier waarop de anderen in de band hun nummers schrijven. Soms worden nummers samen geschreven. Op dit album staat een nummer Worry dat geschreven is door de toetsenist. Maar hij kwam niet uit de tekst en kreeg hulp van de drummer. Dat is in het verleden wel vaker gebeurd in de band.”

Je hebt met veel beroemde mensen samengespeeld, zoals Muddy Waters, B.B. King en Eric Clapton. Is er iemand die je aan dat rijtje zou of had willen toevoegen? “Ik had heel graag een keer met Howling Wolf op het podium gestaan. Al is het alleen maar om hoe hij zong [neuriet in een diepe Howling Wolf stem]. Om hem te zien gitaarspelen. Te kunnen zien hoe hij werkte. Ik heb veel verhalen over hem gehoord, hij was een mean guy en had losse handjes. Maar om hem van dichtbij mee te maken, dat had ik fantastisch gevonden. Ik zeg ook vaak dat ik wel met Hendrix had willen spelen, maar wat had ik dan moeten doen, ik was overbodig geweest. [lacht]”

Wanneer is een optreden een goed optreden? “Ik weet niet of er iets is als een perfect optreden. We doen altijd ons best als we op een podium staan, maar het is vooral een kwestie van lol hebben in wat je doet. We werken zonder setlist en als we goed op dreef komen en wij hebben lol en het publiek heeft plezier, dan is het een goed optreden.”

Wat doe je tussen de optredens door? “Ik maak mij hoofd leeg en spaar energie voor ’s avonds. Ik ga wandelen en probeer uit te zoeken of ik ergens goed kan lunchen. Goed eten is belangrijk tijdens een tour. Als ik thuis ben, wil ik vooral een goede echtgenoot en vader zijn. Ik kook graag en kijk hoe de tuin erbij staat. Dan ben ik even niet die man die voortdurend onderweg is en optreedt. Mijn vrouw en zoontje van vijf reizen vaak ook een stukje mee op tournee. Mijn zoontje rent het liefst het podium op als ik sta te spelen. Hij is dol op Tony’s drums en luistert veel naar muziek. Op dit moment is Bill Withers favoriet.”

En als hij ouder wordt en zegt dat hij muzikant wil worden? “Hm, goede vraag… Ik denk dat ik hem zal vertellen dat hij vooral lol erin moet hebben. Ik wil hem niet een grote, belangrijke carrière voorspiegelen. Het belangrijkste van muziek maken is dat het je plezier met geven. Daar gaat het om.”

 

dit interview verscheen in aangepaste vorm ook op maxazine.nl